De Nederlandse pensioenfondsen zitten op alle mogelijke manieren in de knel. Hun vermogen smelt als sneeuw voor de zon. Het uitkeren van pensioenen wordt door de snel oplopende inflatie tegelijk steeds duurder.
Van de bijna euro 700 mrd die de, toevallig, 700 pensioenfondsen eind vorig jaar aan vermogen bezaten, is alleen al door de beursval euro 50 mrd verdwenen. Wereldwijd zijn de beurskoersen dit jaar met 20% ingeklapt. Daarbovenop komen nog eens teruglopende private equity-rendementen, hedgefondsen die voor het eerst in twintig jaar op verlies staan en de alom bekende problemen in de vastgoedsector en markt voor hypotheekobligaties, waarmee het tenslotte allemaal begonnen is.
Op het oog lijken de pensioenfondsen er nog best redelijk voor te staan. Volgens berekeningen van pensioenconsultant Mercer, die op dagbasis de cijfers van 94 grote klanten bijhoudt, hadden de Nederlandse fondsen eind juni een dekkingsgraad van 124,5% (vandaag is deze 122%). Dat betekent dat ze 22% meer vermogen bezitten dan gepensioneerden en sparende werknemers aan (toekomstige) uitkeringsrechten kunnen claimen. Een jaar geleden was de dekking nog 147%.
De cijfers van Mercer zijn overigens illustratief voor de hele sector. Ze komen vrijwel overeen met het cijfer dat toezichthouder de Nederlandsche Bank (DNB) met de vertraging van een kwartaal voor de hele sector publiceert.
Helaas betreft het hier de nominale pensioenverplichtingen, dus die waarbij geen rekening wordt gehouden met de ambitie van pensioenfondsen om de uitkeringen en jaarlijkse pensioenopbouw van werknemers met de (loon)inflatie op te hogen. Deze nominale dekkingsgraad is het cijfer dat pensioenfondsen officieel publiceren, en het is het cijfer waarop DNB de solvabiliteit van de fondsen toetst.
Het plaatje ziet er minder florissant uit als de nominale pensioenrechten worden vertaald in reële pensioenrechten, dus als deze worden opgehoogd met het bedrag dat moet worden betaald als er ieder jaar wél inflatie op de pensioenuitkeringen (en -opbouw) wordt betaald. In dat geval zakt de dekkingsgraad naar 79%. Oftewel: de Nederlandse pensioenfondsen komen zo’n euro 150 mrd tekort.
En het tekort kan door verdere prijsstijgingen oplopen. In Europa wordt nu al een inflatie van 4% gemeten, het hoogste niveau sinds de jaren 80. In Nederland blijft de prijsontwaarding met 2,6% relatief beperkt, maar de opwaartse druk is groot. Het afgelopen kwartaal stegen de Nederlandse lonen met 3,4%, het hoogste cijfer in vijf jaar.
Als de pensioenbesturen aan het eind van dit jaar hun indexatie- en premiebeleid voor 2009 moeten vaststellen, zullen ze zich flink achter de oren krabben. Naar verwachting zal een derde van de fondsen de inflatie-indexatie in zijn geheel schrappen.
Dit zijn hoofdzakelijk de fondsen die in nominale termen onder een dekking van 127% zijn gezakt en daarmee onder verhoogd toezicht van DNB komen te staan. Onder dat niveau schieten de nominale buffers namelijk tekort om extreme koersklappen op de beurs binnen een jaar op te vangen.
Het resterende deel zal de indexatie gedeeltelijk schrappen. Hiervan hanteert weer een aantal fondsen zogenoemde staffels, waarbij de inflatiecompensatie meeademt met de dekkingsgraad. Soms beginnen zij al met indexeren vanaf een nominale dekking van 105%, maar meestal ligt deze ondergrens veel hoger.
Bij de huidige stand van de beurzen hebben pensioenfondsen weinig ruimte om hun gaten snel te repareren. De grootste kans op verbetering van de dekkingsgraden ligt uiteraard in een herstel van de aandelenbeurzen. Zolang er geen onmiddellijke noodzaak is om de risico’s te verkleinen om erger te voorkomen, blijven fondsen zo lang mogelijk op hun beursbelangen zitten.
‘Van een grootschalige verkoop van aandelen is nog geen sprake’, zegt pensioenconsultant Guus Boender. Juist door de ‘zachte’ nominale solvabiliteitstoets van DNB is de druk nog gering om zelfs bij het huidige beursklimaat het beleggingsbeleid volledig om te gooien.
Boender stelt wel vast dat pensioenfondsen naarstig naar wegen zoeken om zich voor de toenemende inflatie in te dekken. ‘Inflatiezorgen staan bovenaan op de agenda. De mogelijkheden om je hier tegen te verzekeren zijn zeker in het huidige klimaat echter kostbaar.’
Boender doelt op de aankoop van staatsobligaties die achteraf de werkelijke inflatie vergoeden en die onder meer door de Franse staat worden uitgegeven. Omdat er nu veel vraag is naar deze producten van beleggers, zijn ze aan de prijs – net als speciale derivaten die tot uitkering komen boven een bepaalde inflatiestijgingen.
Bestuurders van DNB hameren er keer op keer op dat pensioenfondsen hun buffers in goede tijden ver ophogen om inflatie te kunnen betalen. ‘Een nominaal pensioen is een kaal pensioen’, zo wordt aan het Frederiksplein gesteld. In nominale termen betekent dit dat het pensioenvermogen meer dan 150% van de verplichtingen zou moeten bedragen, een niveau dat zelfs op de top van de markt halverwege vorig jaar niet werd gehaald.
bron: BNR.nl